1.

Op de dag van een examen vind ik het net zo leuk om naar school te gaan als anders.

1

2

3

4

5

2.

Ik heb er geen probleem mee om een praatje te houden voor een groep.

1

2

3

4

5

3.

Tijdens het maken van een examen ben ik bang dat ik het niet kan.

1

2

3

4

5

4.

Als iemand kritiek op me heeft, heb ik het gevoel dat ik heb gefaald.

1

2

3

4

5

5.

Ik ben bang dat, als ik slecht presteer, ik mensen teleurstel.

1

2

3

4

5

6.

Ik bedenk vaak smoesjes om niet naar sociale bijeenkomsten te hoeven.

1

2

3

4

5

7.

Bij examens of proefwerken wil ik het vaak zó goed doen dat ik niet op tijd klaar ben.

1

2

3

4

5

8.

Als ik een slecht cijfer haal voel ik me waardeloos.

1

2

3

4

5

9.

Als ik een onvoldoende haal, voel ik me dom.

1

2

3

4

5

10.

Ik voel me zelfverzekerd over mijn capaciteiten.

1

2

3

4

5

11.

Ik maak me weinig zorgen over de indruk die ik op anderen maak.

1

2

3

4

5

12.

Ik lever opdrachten vaak op het laatste moment in omdat ik er maar aan blijf sleutelen.

1

2

3

4

5

13.

Ik vind het vervelend om met mensen te praten die ik niet ken.

1

2

3

4

5

14.

Als ik slecht presteer houden anderen nog net zoveel van me als daarvoor.

1

2

3

4

5

15.

Als ik merk dat iemand naar me kijkt word ik zenuwachtig.

1

2

3

4

5

16.

De nacht voor een examen of toets slaap ik net zo goed als anders.

1

2

3

4

5

17.

Als ik het ergens niet mee eens ben, zeg ik dat.

1

2

3

4

5

18.

Voor een examen maak ik me weinig zorgen.

1

2

3

4

5

19.

Als het gaat om mijn studie, stel ik hoge eisen aan mezelf.

1

2

3

4

5

20.

Fouten maken is niet erg.

1

2

3

4

5

21.

Ik voel me onder druk staan om te presteren.

1

2

3

4

5

22.

Ik wacht meestal tot andere mensen mij aanspreken.

1

2

3

4

5

23.

Als ik een slecht cijfer haal vinden mensen mij nog net zo leuk als daarvoor.

1

2

3

4

5

24.

Ik ben bang dat anderen me dom vinden als ik slecht presteer.

1

2

3

4

5

25.

Haal ik een slecht cijfer dan maak ik me zorgen over mijn toekomstplannen.

1

2

3

4

5

26.

Ik maak me weinig zorgen over mijn studie.

1

2

3

4

5

27.

Ik denk vaak: 'Vinden ze me wel leuk?'

1

2

3

4

5

28.

Ik heb weinig last van studiestress.

1

2

3

4

5

29.

In gezelschap ben ik bang dat ik ga blozen.

1

2

3

4

5

30.

Ik weet zeker dat ik slim genoeg ben om deze studie te doen.

1

2

3

4

5

31.

Het kan me niet zoveel schelen wat andere mensen van me vinden.

1

2

3

4

5

32.

Voor een examen ben ik zó zenuwachtig dat ik hoofdpijn of buikpijn heb of tril.

1

2

3

4

5

33.

Ik vraag me vaak af wat anderen van me vinden.

1

2

3

4

5

34.

Ik vind het geen probleem om in de klas een vraag te stellen.

1

2

3

4

5

35.

Ik ben bang dat mensen me saai of stom vinden.

1

2

3

4

5

36.

Het kan me niet zoveel schelen hoe andere mensen over me denken.

1

2

3

4

5

37.

Vlak voor een examen voel ik me vaak ziek.

1

2

3

4

5

38.

Ik maak me zorgen dat mensen achter mijn rug om over me praten.

1

2

3

4

5

39.

Ook als ik een slecht cijfer haal, voel ik me goed over mezelf.

1

2

3

4

5

40.

Ik maak me zorgen dat mensen negatief over me denken.

1

2

3

4

5

41.

In een groep houd ik me op de achtergrond.

1

2

3

4

5

42.

Vlak voor een examen ben ik erg zenuwachtig.

1

2

3

4

5

43.

Niemand zal me dom vinden als ik slecht presteer

1

2

3

4

5

44.

Ik lever opdrachten vaak op het laatste moment in omdat ik bang ben dat ze niet goed genoeg zijn.

1

2

3

4

5

45.

Als andere mensen me niet mogen, is dat hun probleem.

1

2

3

4

5

46.

Ik moét van mezelf goede cijfers halen.

1

2

3

4

5

47.

Ik trek me weinig aan van wat anderen van me vinden.

1

2

3

4

5

48.

Ik ga liever niet naar sociale bijeenkomsten, zoals feestjes of vergaderingen.

1

2

3

4

5

49.

Als ik niet goed presteer, kraak ik mezelf af.

1

2

3

4

5

50.

Als ik een fout maak waar anderen bij zijn, schaam ik me.

1

2

3

4

5

51.

In het contact met andere mensen voel ik me zelfverzekerd.

1

2

3

4

5

52.

Ik voel me onzeker over mezelf.

1

2

3

4

5

53.

Als iemand me een complimentje maakt, voel ik me ongemakkelijk.

1

2

3

4

5

54.

In gezelschap van anderen voel ik me ontspannen, ook als ik de mensen niet goed ken.

1

2

3

4

5

55.

Als ik iemand voor het eerst ontmoet ben ik gespannen.

1

2

3

4

5

56.

Ik denk dat mensen in het algemeen een positief beeld van mij hebben.

1

2

3

4

5

57.

Ik heb er geen probleem mee om onbekenden in de ogen te kijken.

1

2

3

4

5

58.

Ik schaam me voor slechte cijfers.

1

2

3

4

5

59.

Ik heb er een hekel aan om het middelpunt van de belangstelling te staan.

1

2

3

4

5

60.

Controleer ik, aan het eind van een examen, mijn antwoorden nog een keer dan raak ik in de war.

1

2

3

4

5

Faalangst test

Instructie